Standaard FCI N° 95 /05.05.2003/F  
 

 

De officiële standaard van de Epagneul Breton
Schema gerealiseerd door de CEB / Frankrijk en overgenomen met de toelating van de heer Gunther, voorzitter.


Land van oorsprong :
Frankrijk

Publicatie datum :
25.03.2003.

F.C.I. indeling :
Chiens d’arrêt.

CLASSIFICATION F.C.I. :
Groep 7 Staande Honden.
Sectie 1.2, Continentaal Staande Honden, type Epagneul.
Werktest vereist.

Algemeen voorkomen :
Kleinste staande hond. De Epagneul Breton is een jachthond met een korte of ontbrekende staart. Harmonisch gebouwd met een solide, maar niet grof skelet. Het geheel is compact en stevig, echter zonder overdreven zwaar te zijn, met voldoende elegantie. De hond is vitaal, de blik helder en de uitdrukking intelligent. Het beeld is “cob” (kort en krachtig gebouwd), vol energie, het ras heeft tijdens zijn ontwikkeling het gedrongen model behouden zoals het degenen die het gecreëerd hebben voor ogen heeft gestaan.

Belangrijke verhoudingen :
• De schedel is langer dan de snuit, in de verhouding 3 : 2.
• Het hoofd is in verhouding met het lichaam.
• De borstdiepte is iets minder dan de helft van de schofthoogte.
• De lengte (gemeten van boeg tot zitbeen) is gelijk aan de schofthoogte (de hond past in een vierkant).

Gedrag / Temperament :
De hond past zich aan iedere omgeving aan, is prettig in de omgang, met een intelligente en oplettende uitdrukking, en is mentaal evenwichtig. Veelzijdige staande hond, voor iedere wildsoort en ieder terrein, die zijn jachtpassie vroeg ontwikkelt.
Opmerkelijk in zijn zoekwijze, gangwerk en reukvermogen, in zijn ruime veldaanpak, zijn spontaan en langdurig voorstaan, en in zijn apport en dresseerbaarheid.

Hoofd :
Markant besneden hoofd. De huid ligt goed aangesloten.

Schedelgedeelte :
Schedel : Van voren en van opzij gezien licht afgerond. Van boven gezien zijn de zijkanten licht convex.
De bovenkant van de schedel en van de snuit lopen parallel.
De breedte van de schedel, gemeten tussen de jukbeenderen, is minder dan de lengte ervan.
De wenkbrauwen steken niet uit, maar vormen een flauwe boog.
De voorhoofdsgroef en de kam aan de zijkant van de schedel zijn weinig opvallend.
De Stop : is matig. Zowel de achterhoofdknobbel als de jukbeenderen zijn nauwelijks zichtbaar.

Snuitgedeelte :
Neus : Groot, met brede, vochtige en wijdgeopende neusgaten, de kleur in overeenstemming met de vachtkleur, hetzelfde geldt voor de oogranden, gehooropeningen en lippen.
Neusrug :de neusrug is recht, de zijkanten van de snuit bijna parallel.
Lippen : Droog, tamelijk dun en goed aansluitend. De onderlip wordt geheel door de bovenlip bedekt. De bovenlippen buigen geleidelijk omhoog tot middenvoor waar ze in een nauwelijks zichtbaar, goed gesloten plooitje samenkomen. Het geheel moet goed gepigmenteerd zijn.
Kaken/Tanden : Tanden en kiezen staan stevig in de kaak, het gebit is volledig en gezond. Schaargebit.
Wangen : Weinig beladen, huid goed aangesloten.
Ogen : Een beetje schuin liggend. Met een intelligente, zachte en openhartige uitdrukking. Iets ovaal, niet uitpuilend, met dunne, goed gepigmenteerde, goed aangesloten oogleden. De kleur van de iris is in harmonie met de kleur van de vacht, bij voorkeur donker.
De uitdrukking van de ogen, in combinatie met de hoogaangezette, attent gedragen oren geeft de echte “Breton”uitdrukking.
Oren : Hoog aangezet, driehoekig, tamelijk breed en kort (naar voren getrokken reikt de punt van het oor tot de stop). Gedeeltelijk met golvend haar bedekt, vooral het bovenste gedeelte, het onderste gedeelte is kort behaard. Altijd erg beweeglijk als het dier attent of actief is.

Hals :
Van gemiddelde lengte en goed gespierd, conisch van vorm en licht gebogen, maar nooit geknakt. Komt goed uit de schouders, zonder keelhuid.

Lichaam :
Bovenbelijning: Recht tot de lendenen en het begin van het kruis.
Schoft: Voldoende beweeglijk, steekt een beetje uit zonder beladen te zijn.
Rug: Recht, kort en stram, één geheel met de lendenen.
Lendenen: Kort, breed en gespierd.
Kruis: Licht hellend, breed en gespierd.
Borstkas: Reikt tot de ellebogen, breed met de zijkanten afgerond, maar niet tonvormig. Borstbeen breed en naar achter toe iets oplopend. De achterste ribben lang en soepel.
Buik: Licht opgetrokken.
Flank: Kort en een beetje opgetrokken.

Staart : Hoog aangezet, horizontaal of iets naar beneden gedragen, vaak kwispelend als de hond attent of actief is.
De Epagneul Breton kan zonder staart of met een korte staart geboren worden.
Wanneer de staart gecoupeerd is is de ideale lengte 3 tot 6 cm, ze mag niet langer zijn dan 10 cm.

Opgepast! Het couperen van de staart werd door een Decreet van de Europese Unie verboden. Sommige lidstaten hebben derogaties toegestaan. België past dit verbod sinds 1 januari 2006 toe.

Ledematen :

voorhand :
Poten: Recht. Soepele en stevige gewrichten.
Schouder: Beweeglijk, lang (30% van de schofthoogte), goed aanliggend en zwaar bespierd. De hellingshoek is die van een galoppeur, d.w.z. tussen de 55º en 60º t.o.v. de horizontale lijn. Met ongeveer 5 cm tussen de twee schoudertoppen.
Opperarm: Breed, dik met in het oog springende spieren. De lengte is maar net iets langer dan die van de schouder. De hoek tussen schouderblad en opperarm is tussen de 115º en 120º.
Onderarm: Gespierd en pezig. Iets langer dan de opperarm. Moet bijna verticaal staan.
Middenvoet: Stevig, doch voldoende beweeglijk, een beetje schuin staand (ongeveer 10º tot 15º t.o.v. de verticale lijn)
Voet: Bijna rond, tenen gesloten, stevige kussentjes, korte nagels.

achterhand :
Poten:
Recht en van achteren gezien evenwijdig.
Dijbeen: Breed, met dikke in het oog springende spieren. Ligging: ongeveer 70º tot 75º ten opzichte van horizontaal.
Onderbeen: Iets langer dan de dij, droog bespierd. Bovenste deel breed, geleidelijk smaller naar het spronggewricht. De hoek tussen dijbeen en scheenbeen bedraagt ongeveer 130º.
Spronggewricht: Droog, met zichtbare pezen.
Middenvoet: Stevig, staat van opzij gezien bijna verticaal.
Voet: Langer dan de voet aan de voorpoot, verder dezelfde kenmerken.

Gangwerk :
De verschillende gangen zijn gemakkelijk, maar krachtig, regelmatig, levendig en energiek. De poten worden recht naar voren geplaatst zonder overdreven verticale schommelingen van het lichaam en zonder te slingeren, de rug blijft stil. De galop is de belangrijkste gang in het veld, de sprongen zijn snel, van gemiddelde lengte, de achterpoten worden niet naar achteren opgegooid (verzamelde galop).

Huid :
Dunne, goed aansluitende huid. Goed gepigmenteerd.

Vacht :

Beharing: Het haar is fijn maar niet zijdeachtig, op het lichaam vlakliggend of zeer licht golvend. Nooit gekruld. Kort op het hoofd en de voorkant van de ledematen. De achterkant van de poten is overvloedig behaard met bevedering die naar de pols en hak en daaronder steeds korter wordt.

Kleur: Vachtkleuren: “oranje en wit”, “zwart en wit”, “kastanjebruin en wit”, bont met onregelmatige platen. Zuiver wit of schimmel, vaak met sproeten op snuit, lippen en poten. Met vurige vlekjes (rossig tot dieprood) op de snuit en lippen, boven de ogen, op de poten en borst en onder de staartaanzet bij de driekleuren. Een smalle bles is wenselijk bij elke vachtkleur. Eenkleurige vachten zijn niet toegestaan.

Schofthoogte :

Reuen:
minimaal:
48 cm.
tolerantie : – 1 cm.
maximaal:
51 cm.
tolerantie : + 1 cm.
Teven:
minimaal:
47 cm.
tolerantie : – 1 cm.
maximaal:
50cm.
tolerantie : + 1 cm.
Ideale hoogte:
reuen:
49 à 50 cm
teven:
48 à 49 cm.

Fouten :
Iedere afwijking van de standaard moet als een fout gezien worden en moet naar de ernst ervan bestraft worden.
. Karakter: angstig, ontwijkende blik.
. Belijning van het hoofd: Zeer licht divergerend
. Neus: Licht ontbreken van pigment. Ongepigmenteerde neusgaten.
. Gebit: Tanggebit. Slecht geplaatste gebitselementen.
. Snuit: Te stomp (als van een nijptang) of te spits.
. Lippen: Dik, teveel of te weinig opgetrokken, lubberig.
. Ogen: Bol, amandelvormig of rond.
. Oren: Te laag of te smal aangezet.
. Ruglijn: Zadelrug of karperrug.
. Kruis: Te nauw of teveel aflopend.
. Buik: Dik of teveel opgetrokken.
. Voeten: spreidvoeten, hazenvoeten of kattenvoeten.
. Hals: Te kort en te dik. Lichte keelhuid.
. Lendenen: Lang, smal en slap.
. Flanken: Te opgetrokken, dit gaat vaak samen met slappe lendenen, te ingevallen.
. Ledematen: Te licht gebeente. Losse ellebogen.Te hoogbenig of met kromme benen.
. Beharing: Op het lichaam te kort behaard

Ernstige fouten :
. Gedrag: Gelaten.
. Schedel: Te veel uitstekende jukbeenderen. Te sterke stop. Te geprononceerde wenkbrauwen.
. Ogen: Licht, onbetrouwbare blik, roofvogeloog.
. Hals: Buitengewoon lang. Duidelijke kwabben.
. Gangwerk: Stram, niet soepel.

Uitsluitende fouten :
. elke karakterfout, met name: bijtgraag, agressief gedrag tegen soortgenoten of mensen. Bangelijk
.
Gebrek aan type: Onvoldoende rastypisch, de hond als totaalbeeld lijkt niet meer op zijn rasgenoten.
. Schofthoogte: Buiten de standaardmaten vallend.
. Belijning hoofd: Convergerend.
. Aftekeningen: Witte plek op het oor of wit haar rond het oog.
. Ogen: Te licht of verschillend van kleur. Scheelzien, entropion, ectropion.
.
Kaken: Boven - of onder voorbijten.
. Gebit: PM-1 en M-3 worden als niet belangrijk beschouwd. Het missen van 2 PM-2 of 1 PM-2 en 1 PM-3 is toegestaan. Tot uitsluiting leidt: het naast elkaar ontbreken van die twee tanden (PM-2 en PM-3). Elke andere afwezigheid van tanden heeft uitsluiting tot gevolg.
. Pigment: Pigmentgebrek op neus of oogleden.
. Hubertusklauwen: Zelfs rudimentaire aanwezigheid hiervan.
. Ernstige lichamelijke afwijkingen.

Elke hond met evidente lichamelijke of gedragsafwijkingen zal onmiddellijk gediskwalificeerd worden.

N.B.: Reuen dienen twee normale en volledig ingedaalde testikels te hebben.

Werkstandaard

Allure: vrolijk, levendig en vurig. Energieke, rollende galop, snelle opeenvolging van korte, gebonden bewegingen.

Kophouding: Het hoofd wordt hoog maar zonder overdrijving, gedragen boven de ruglijn. Voorsnuitschedel licht omlaag gebogen. Het hoofd is constant in beweging, voortdurend de zekerheid gevend van neusgebruik en het zoeken naar wild.

Zoekpatroon: Intelligent en systematisch, zeker niet mechanisch. De hond jaagt onophoudelijk in voortdurend contact met de voorjager en past zich aan het terrein aan.

Voorstaan: De hond moet bij verwaaiing en snelle verificatie daarvan, met veel autoriteit insteken om het wild te blokkeren. Voorstaan moet altijd staande gebeuren, zelfs als dit plotseling optreedt. Bij zo’n verrassingsarrêt wordt een andere houding getolereerd maar dan moet er uit de richting van het hoofd blijken dat de hond het wild goed domineert.

Aantrekken: Op een teken van de voorjager moet de hond spontaan couleren, vastberaden maar voorzichtig. De hond mag het contact met de voorjager en het wild niet verliezen tot het wild vertrekt. De hond mag een coulé niet weigeren. Deze ernstige fout wordt niet aangerekend als het wild zich zeer dicht bij de hond bevindt.

Apport: Het apport moet zowel op het land als uit het water, spontaan, blij en snel worden uitgevoerd

 
     

   designed by ©Lequime Eleonore
Dec 2013